1929
- :: valentijn ::
- Feb 11
- 15 min read
Updated: Feb 14

Het ziet er naar uit dat Leempoels een (gedeeltelijk) sabbatjaar inlast. Volgens zijn aantekeningen in zijn memorandum heeft hij van juli 1927 tot mei 1929 af en aan gewerkt aan de vier portretten van koning Albert.
In juni '29 schildert hij een interieur bij het echtpaar Lannoy – Florin aan de Legrandlaan 45. Henri Lannoy is samen met zijn broers Victor en Maurice eigenaar van de ‘Grandes Brasseries d’Ixelles’.
In juli gaat hij op vakantie naar de Belgische kust en schildert hij negen landschappen in de streek rond Brugge, Blankenberge, Zuienkerke, Houtave, Nieuwpoort en Klemskerke. Als hij in augustus terug thuiskomt, maakt hij een stilleven met een Chinese soepkom en daarna produceert hij het hele najaar niets meer…
Dat doet vermoeden dat Jef Leempoels – hij is inmiddels 62 – vaker last ondervindt van de hartkwaal die vastgesteld is. Dat mag ook niet verwonderen: het voorjaar van 1929 zal voor voldoende opwinding zorgen…
Maar in de eerste weken van het jaar genieten Jef en Georgette van een heerlijke vakantie in Noord-Afrika, op kosten van de ‘International Harvester C°’. Na de kalender voor 1928, mag Jef Leempoels ook die voor 1930 maken. Hij beschrijft het schilderij uitvoerig in zijn memorandum

"Op de voorgrond, rechts schapen en twee lammetjes die grazen in een met bloemen bezaaide weide. Achter hen drie personages in witte boernoezen en tulbanden. De ene die recht staat leunt tegen een palm. Een rode mantel bedekt hem voor een deel. In de geheven linkerhand houdt hij een stok. Het tweede personage zit neer en toont met zijn linkerhand een landbouwmachine, het laatste model maaimachine van de Harvester C°. Naast hem een gehurkte jongen met rode muts. Achter deze groep staan struiken en twee grote palmbomen, die afsteken tegen een egaal blauwe lucht. Op het tweede plan een graanveld dat door twee Arabieren met een snoeimes gemaaid wordt. Een bedoeïen bindt een busseltje graan. Links enkele struiken. Verder een enorm graanveld, dat in de verte door een geperfectioneerde maaimachine gemaaid wordt."
International Harvester noemt het werk ‘Spanning the Centuries’; Jef Leempoels geeft als titel ‘Passé et le présent en Tunisie’ en dateert het 1928-1929. Dat betekent dat het koppel waarschijnlijk al voor kerstmis 1928 in Noord-Afrika was en daar tot een eind in januari 1929 verbleef..

De begeleidende tekst op de kalender van McCormick-Deering plaatst de afbeelding in de oude Romeinse stad Thamugas (vandaag Timgad / Thamugadi). Die archeologische site ligt in Algerije, in de omgeving van de stad Batna. En dat is toch zo’n 200 km van de dichtstbijzijnde Tunesische grens. Dus is de vraag: waren Jef en Georgette in Algerijë en heeft hij zijn werk ter plaatse gemaakt of waren ze in Tunesië en heeft hij zijn werk op basis van foto's gemaakt? Er is trouwens nog een ander werk uit 1928 dat hij 'une rue en Tunisie' noemt...

Op de panoramische foto op Wikipedia is de Boog van Trajanus goed herkenbaar, midden in de stad. Ook de zuilen die Leempoels prominent voor de boog schildert, zijn in werkelijkheid aanwezig, zij het niet in dezelfde opstelling. De golvende tarwevelden op het schilderij, die door de McCormick-Deering tractoren en de Harvester-Thresher in brede bogen gemaaid worden, zijn aan de fantasie van Jef Leempoels en die van de marketeers van International Harvester ontsproten.
Hoe dan ook, Leempoels heeft zich netjes van zijn taak gekweten; het origineel heeft waarschijnlijk op het hoofdkwartier van International Harvester gehangen. Het bedrijf bestond tot in 1984 en werd toen onderdeel van 'Case', een Amerikaans-Italiaanse groep die landbouwmachines produceert.
Zowel de kalender van 1928 als die van 1930 is in een gigantische oplage gedrukt en verspreid. Jef Leempoels spreekt in zijn memorandum van 1.900.000 exemplaren. Beide kalenders zijn vandaag nog op diverse websites te vinden voor rond de 100 $.
Jef Leempoels nam op 10 september 1929 een copyright op het werk. Ik weet niet hoe de situatie was in 1928/29, maar tegenwoordig berust het copyright sowieso bij de artiest die het werk creëert. Dat gaat enkel over naar de (betalende) opdrachtgever onder een zgn. 'work for hire' clausule. Mogelijk was er - naast het snoepreisje - ook nog een bonus per 100.000 verspreide kalenders.

Dit uitsptapje van Leempoels levert trouwens nog een leuk stukje polemiek op tussen het ‘NVKSB’ en het satirische weekblad ‘Pourquoi Pas’ van Louis Dumont-Wilden, George Garnir en Léon Souguenet. Het begint met een stuk op de voorpagina van het eerste nummer van ‘NVKSB’
DECEMBER 1928 / JANUARI 1929 | BULLETIN VAN HET NVKSB

Het stuk gaat nog verder over de hele tweede pagina en wordt uiteindelijk op pagina 3 ondertekend met ‘ULENSPIEGEL’. En precies dat pseudoniem doet blijkbaar een belletje rinkelen bij een redacteur van ‘Pourquoi Pas’.
08.02.1929 | POURQUOI PAS

Dat is dan weer goed voor een wederwoord op pagina 10 van het ‘NVKSB’-krantje, een week later en tegelijk een bevestiging dat Leempoels al een tijdje 'artist in den vreemde' was.
FEBRUARI / MAART 1929 | BULLETIN VAN HET NVKSB

In de loop van het voorjaar culmineert de vete met de ‘carnassiers de l’art vivant’ in een nooit geziene persoonlijke strijd die openlijk in de pers uitgevochten wordt. Zonder twijfel tot groot jolijt van de lezers die uiteraard ook een standpunt pro of contra innamen.
Protagonisten in het verhaal zijn deze twee heren:
In de ene hoek: Camille Mauclair, een Franse schrijver en criticus, die zichzelf beschouwde als verdediger van de Franse traditie. Mauclair was een fervent tegenstander van zo goed als alle vormen van avant-gardekunst en dus dweepten Leempoels – net als de meeste ‘gefedereerden’ – met zijn standpunten.
In de andere hoek: Charles Bernard, Franstalig Antwerpenaar, schrijver en kunstcriticus, journalist voor ‘La Nation belge’ en bij de eersten om een lans te breken voor de moderne schilderkunst.

Aanleiding voor dit alles: Mauclair publiceert eind 1928 een reeks artikelen in ‘Le Figaro’ waarin hij van leer trekt tegen de modernisten en hen inferioriteit en plat mercantilisme verwijt. Het artikel ‘l’Art et le Marchand’ is daar voor Bernard te veel aan en op 20 december 1928 pakt hij Mauclair persoonlijk aan in een stuk in ‘la Nation belge’. Volgens het NVKSB ‘avec sa mauvaise foi habituelle’ en ze publiceren woord en wederwoord dan ook in extenso in hun tweemaandelijks bulletin van december ’28 - januari ’29.
Dan komt donderdagavond 21 maart 1929. Op uitnodiging van de ‘Ligue pour la Défense de la Langue Française’ komt Camille Mauclair naar Brussel en geeft in het ‘Palais des Académies’ een voordracht met de titel ‘Examen du ‘faux art vivant’ en France’. De pers is uiteraard ook uitgenodigd en o.a. Charles Bernard en Louis Piérard zijn van de partij.
Twee dagen later publiceert Bernard onderstaand artikel in ‘La Nation Belge’, waarin niet alleen Mauclair, maar ook anderen, waaronder Jef Leempoels, een flinke veeg uit de pan krijgen.
23.03.1929 | LA NATION BELGE

Verderop in zijn artikel geeft Bernard nog een sneer naar ‘un certain marchand de tableaux à l’ondulation Marcel’, die hij, gezien zijn golvende haardos en zijn mollig voorkomen, wellicht niet bij naam hoefde te noemen. En net die man blijkt dan naast Jef Leempoels op de eerste rij te zitten... Als er met modder gegooid wordt, zijn er altijd spatjes!

Daarna is het hek van de dam… Jean Delville - zonder twijfel met de nodige ruggensteun en creatieve input van Jef Leempoels - haalt Bernard over de hekel in het eerstvolgende nummer van het NVKSB (februari-maart ’29). Deze editie is dan ook uitzonderlijk lang. Ze telt 16 pagina’s, waarvan liefst de helft opgeofferd wordt om Charles Bernard en Louis Pierard te schofferen.
In het openingsstuk tracteert Jean Delville ons op een terugblik op het ‘triomfantelijke en memorabele’ optreden van Camille Mauclair. Het stuk beslaat anderhalve pagina en eindigt als volgt:
FEBRUARI / MAART 1929 | BULLETIN VAN HET NVKSB

NB: dat Mauclair sprak met een ‘petite voix pénétrante’ had te maken met een venijnige verkoudheid die hem ervan weerhield vlot en voluit te redevoeren. Dat maakte het voor zijn tegenstanders ook een stuk gemakkelijker om hem te overstemmen. Of dat alleszins te proberen.
Het inleidende stuk van Delville wordt meteen gevolgd door een tweede, ook door hem ondertekend met de letters J.D. Het stuk beslaat opnieuw een volle pagina en de titel kan vertaald worden als ‘onze twee nonkels zijn de pedalen kwijt’.

Het opiniestuk is verder doorspekt met tekstuele pareltjes als deze:

Dat wordt dan weer gevolgd door een niet-ondertekend stukje (dat wél heel erg denken aan de schrijfstijl van een zekere J.L.). Het neemt een halve pagina in en naast Bernard en Piérard worden nu ook nog Octave Maus, Georges Marlow en Georges Lemmen meegesleurd in de catch ring.

Georges Lemmen was een Belgisch kunstschilder, graveur en illustrator, werkzaam in de stijl van het impressionisme en het pointillisme. In 1888 sloot hij zich aan bij ‘Les XX’ (vandaar de connectie met Maus, waarschijnlijk). In de jaren ’90 van de 19e eeuw schoof zijn stijl langzaam op naar het neo-impressionisme. Lemmen werd 51 jaar oud en stierf in 1916.
Octave Maus kennen we nog als medeoprichter van het weekblad ‘l'Art moderne’ in 1881. Hij was ook een oom van Vincent Van Gogh. Hij was secretaris van ‘Les XX’, verantwoordelijk voor de jaarlijkse tentoonstellingen tussen 1884 en 1893. Na de ontbinding van Les XX richtte hij ‘La Libre Esthétique’ op. Maus was in 1919 overleden.
Georges Marlow is huisarts in Ukkel. Hij is afkomstig van Mechelen en vooral bekend als dichter van o.a. ‘l’Âme en exile’ (1895) en zijn laatste bundel ‘Hélène’ (1926). Tot aan zijn dood in 1947 bezet hij stoel 20 bij de ‘Académie royale de langue et de littérature française’. Zijn zitje wordt daarna ingenomen door Louis Piérard.

We bladeren nog altijd door het bulletin van de NVKSB… Op pagina 5 gaat het gewoon verder met een artikel ondertekend S.N. (sine nomine?). Het draagt net als het vorige alle kenmerken van de pen van Jef Leempoels. We nemen enkel de slotzin over.

Op pagina 6 krijgen we dan nog een overzicht van de avond met Mauclair, maar nu door iemand die de tijd had om de tafel van de geschreven pers in het oog te houden. Dezelfde protagonisten zijn opnieuw mikpunt van de spot.

Omdat ze toch net goed op dreef zijn bij het NVKSB, wordt op pagina 7 ook een van de poulains van Charles Bernard onder handen genomen: James Ensor, ook een ‘moderne’.


Op pagina 8 mag de 'président' Jean Delville het dan allemaal persoonlijk afronden. Hij geeft Bernard nog een laatste trap onder zijn achterwerk.

Een reactie kan natuurlijk niet uitblijven: op 5 april gebruikt Charles Bernard zijn krant om de ‘fédérés’ van weerwoord te dienen: ‘Sticks and stones may break my bones, but words will never hurt me’.
05.04.1929 | LA NATION BELGE

L’ART POMPIER
Het ‘P-woord’ is al een paar keer gevallen… De ‘pompiers’ zullen nog regelmatig opduiken. Het is duidelijk dat het woord schertsend, zelfs kleinerend bedoeld is. De niet-pompiers gebruiken het als een scheldwoord; de pompiers zelf vatten het op als een geuzennaam. Maar waar komt het vandaan?
De term ‘art pompier’ slaat in eerste instantie op de – toonaangevende – Franse ‘academische kunst’ (ook wel ‘officiële kunst’) zoals die in het kunstonderwijs vanaf pakweg 1845 gepromoot en gedoceerd werd, met een onmiskenbare voorliefde voor historische en oriëntaalse thema’s.
Historisch gezien is er geen duidelijke oorsprong aan te duiden voor de term ‘art pompier’. De meeste bronnen zijn het echter over eens dat de gelijkenis tussen de glanzende, met pluimen bekroonde helmen van Griekse helden en die van de Franse brandweerlieden rond 1850 er vast en zeker iets mee te maken heeft. En dan wordt meestal naar de historische werken van Jacques-Louis David verwezen.

Enigszins verbasterd kan je er ook ‘pompeus’ in zien; met overdreven pracht en praal. Vaak wordt ook de link gelegd met Jean-Léon Gérome (icoon van de pompierskunst) en zijn ‘pompeïaanse’ interieurs. Woordspelingen genoeg om iedereen zijn zin en zijn gelijk te geven…
Feit is dat de term vrij snel ingang vond in bepaalde kringen; in het begin zelfs zonder de latere pejoratieve bijklank. Het is pas bij de opkomst van nieuwe, avant-garde strekkingen in de kunst dat het smalend gebruikt wordt; in eerste instantie om kunstenaars aan te duiden die deelnamen aan de grote Parijse salons. Denk dan vooral aan de exposanten op de ‘Nationale des Beaux-Arts’

Verschillende kunstkenners (o.a. Thuillier, Morel, et al.) hebben diepgaande beschouwingen geschreven over de ‘art pompier’, al zijn de meningen niet altijd gelijklopend. Terugblikkend op de periode tussen 1850 en 1914 is het wellicht veiliger om te stellen dat het noch een welomschreven esthetische stroming, noch een bepaalde stijl was, maar eerder een internationaal artistiek klimaat, met een sterk verhalende en decoratieve insteek. Ondanks alle kritiek van toen, staat die periode vandaag weer volop in de belangstelling.
Dat vertaalt zich o.a. in drukbezochte overzichts-tentoonstellingen en sterk verhoogde interesse (én prijzen) voor dit soort werken op kunstveilingen en in galerijen.
Enkele voorbeelden van ‘Art Pompier’:



‘Cahiers de Belgique’ is een maandblad, uitgegeven door Pierre Janlet, Marcel Cuvelier en Georges Marlier. Die laatste verzorgt in zijn hoedanigheid van hoofdredacteur o.a. de rubriek ‘Notes du mois’. In het aprilnummer heeft hij het o.a. over kunst in de U.S.S.R. en ook hier wordt Jef Leempoels opgevoerd om de lezer een idee te geven van waar het over gaat.
01.04.1929 | LE JOURNAL

Omdat hij geen voornamen geeft, is het niet helemaal duidelijk over welke Morozov het precies gaat, maar meer dan waarschijnlijk is het Alexander Ivanovich Morozov (1835-1904), die – gezien de periode waarin hij actief was, bij het academisme aansloot. Zijn 'Theedrinkende boer' en 'Aanstaande bruid' doen vaag aan tableaux van Leempoels denken.

In mei heeft Jef Leempoels twee werken te kijk gehangen op de ‘Nationale’ in Parijs.
01.05.1929 | LE JOURNAL

01.06.1929 | LE JOURNAL DES ARTS


In 1929 heeft elke krant nog een vaste rubriek voor filatelisten. Geen enkele postzegelverzamelaar heeft het nieuws over de nieuw te verschijnen zegels gemist.
16.06.1929 | DE GENTENAAR

25.06.1929 | HET LAATSTE NIEUWS

26.06.1929 | NIEUWE ROTTERDAMSCHE COURANT

30.06.1929 | LE VINGTIÈME SIÈCLE

Ergens halfweg 1929 is er een Algemene vergadering van het NVKSB en daar wordt besloten om hun maandblad een nieuwe naam te geven. Vanaf 1 augustus wordt dat ‘La Défense de l’art – Organe de la Fédération nationale des artistes peintres et sculpteurs de Belgique’. En nog meer goed nieuws: ze hopen het op termijn tweewekelijks te laten verschinen. Kwestie van wat korter op de actualiteit in te spelen.

Jean Delville is nog steeds de voorzitter; Jef Leempoels de algemeen secretaris (de maatschappelijke zetel is ook ingeschreven op zijn adres aan de Amerikaansestraat in Elsene); de schatbewaarder is Achille De Martelaere (a.k.a. A. Bentos) de Gentse kunstschilder-beeldhouwer.
Jean Delville licht de naamsverandering als volgt toe op pagina 1:

Het 'Mundaneum' in Mons heeft 7 exemplaren van het nieuwe bulletin in zijn archief. Het eerste met datum 01.08.1929, vijf nummers uit 1932 (februari, juli, augustus, oktober en november) en tenslotte het januari-nummer uit 1933. Alle exemplaren bestaan uit 4 pagina’s, waarvan het laatste blad telkens voorbehouden is voor advertenties van o.a. Maison Mommen, Galerie Le Roy, de Coopérative Artistique en canvasfabrikanten Victor Claessens en G. Van Mulders.

Onder het mom van ‘verdediging van de kunst’ gaan ook de aanvallen op de tegenstanders onverminderd verder. Eigenaardig genoeg zijn bijna alle artikels in de beschikbare volumes ondertekend door Jean Delville (of J.D.). Het lijkt alsof de voorzitter in z’n eentje de verdediging van de kunst op zich neemt.
Het tweede artikel van J.D. heeft de titel ‘Ad Nauseam’. Als altijd begint het vrij bezonnen en geargumenteerd, vooraleer het ontspoort. We hoeven het niet in zijn geheel over te nemen; de repliek van Louis Piérard in ‘Le Peuple’ schetst voldoende de stijl en het niveau van het tweede deel van het stuk.
06.08.1929 | LE PEUPLE

Het is (nog) niet helemaal duidelijk wie J. Delarge was die in oktober tentoonstelde in de Studio, maar de commentaren in ‘l’Etoile belge’ zijn niet meteen lovend.
08.10.1929 | L’ÉTOILE BELGE

In oktober brengt de Franse president Doumergue een staatsbezoek aan België, wat uiteraard voorpaginanieuws is voor de meeste (Brusselse) kranten.

Ook ‘l’Indépendance belge’ brengt dat nieuws en op pagina 3 van dezelfde editie staat dan het societynieuws. Wat was er in Brussel allemaal te doen? Was er een galadiner? Wie was uitgenodigd?
De krant voedt de nieuwsgierigen met alle details en geeft – bijna 3 kolommen breed – een opsomming van al het ‘schoon volk’ dat mee aan tafel mocht schuiven. Iets voorbij halfweg in de tweede kolom, staat ook Jef Leempoels, artiste-peintre. Waarschijnlijk heeft hij de uitnodiging voor dit evenement te danken aan zijn vier portretten van Albert I, die een paar maanden eerder openbaar gemaakt zijn.
Trouwens… de vier gasten met S.A.R. voor hun naam zijn Leopold, de latere koning; zijn echtgenote, Astrid van Zweden; prins Karel en prinses Marie-José. Op dezelfde hoogte in de rechterkolom staan ook Henri Baels, minister van Landbouw en Openbare werken, en zijn echtgenote. Dat zijn de ouders van Lilian Baels – op dat ogenblik 13 jaar oud – die later de tweede vrouw van Leopold III zal worden.
11.10.1929 | L’INDÉPENDANCE BELGE

Het verslag in ‘l’Indépendance’ wordt afgesloten met de opmerking dat men voor deze gelegenheid gebruik maakte van de mooiste tafeldecoratie en het mooiste bestek: ‘le service en vermeil de grand apparat’.
Voor wie houdt van dit soort verslaggeving en echt alles wil weten, is hier de menukaart voor die avond:

En nog meer feestjes… In de lange lijst aanwezigen staat – uiteraard – ook Jef Leempoels.
27.10.1929 | L’ÉTOILE BELGE

02.11.1929 | GAZET VAN ANTWERPEN


Bijna 100 jaar later is dit boek nog altijd beschikbaar bij diverse antiquariaten voor prijzen van 50 ot 150 euro.
Eind oktober nodigt Jef Leempoels een aantal vrienden en kennissen uit om het portret van koning Albert te komen bewonderen. Een van hen is advocaat en schrijver Albert Guislain, die mogelijk lid was van dezelfde loge als Leempoels.

De uitnodiging was vergezeld van een handgeschreven briefje met wat meer uitleg.

N.B.: het bijschrift ‘Expositions’ in de linkerbenedenhoek is niet van de hand van Leempoels. Diezelfde aanduiding staat ook op de uitnodigingskaart en is waarschijnlijk aangebracht door de persoon die het archief van A. Guislain samengesteld heeft.
In tegenstelling tot zijn voorganger, ging Koning Albert wél poseren voor de artiest die zijn portret schildert. En één van die korte momenten waarop de vorst ook gewoon mens blijkt te zijn, is de journalist van ‘l’Indépendance’ opgevallen.
04.11.1929 | L’INDÉPENDANCE BELGE

Heeft u het korte tussenzinnetje ‘comme chacun sait’ in het artikel hierboven opgemerkt? Hou voor ogen dat 'le Destin et l'Humanité' inmiddels al 35 jaar oud is...
We hadden het eerder al over de brede bekendheid van Jef Leempoels en zijn werk en dat blijkt nog maar eens uit het volgende stukje, begin november in ‘la Nation belge’. Onder de titel ‘Une exposition d’art religieux’ bericht de krant over de wijk Saint Sulpice in Parijs, waar al ruim een eeuw lang alle mogelijke religieuze voorwerpen gemaakt worden: kelken, kazuifels, sacrés cœurs, ... En dan staat er dit:
07.11.1929 | LA NATION BELGE


Twee pagina’s uit de catalogus van ‘La Statue Religieuse’, één van de toonaangevende fabrikanten van heiligenbeelden en andere religieuze artikelen.
Die typische stijl blijft trouwens een doorn in het oog van ‘rechtgeaarde’ kristenen. Al ten tijde van de Durendal-tentoonstelling voor religieuze kunst in 1899, waar Leempoels zijn ‘iets te menselijke’ Christus exposeerde, zette een zekere Abbé Henry Mœller zich in dat blad af tegen deze ‘aanfluiting van religieuze waarden’. Dertig jaar later is er niets veranderd…

Weggemoffeld op pagina 5 van ‘la Wallonie’… een kort artikel door Marcinel over een tentoonstelling van de ‘Cercle Art et Fraternité’. Afgaande op de overige artikels die er rond staan, gaat het over een Luiks initiatief.
14.11.1929 | LA WALLONIE

Tegen het jaareinde treden Delville en Leempoels nog eens in de openbaarheid. Delville bijt de spits af en exposeert in de ‘Galerie des Artistes français’. Charles Bernard had hem simpelweg kunnen doodzwijgen, maar hij pakt het subtieler aan. Op 19 november is de volledige ruimte onder ‘Les Expositions’ aan Delville voorbehouden.
19.11.1929 | LA NATION BELGE


Leempoels exposeert, samen met Eugène Collignon, de landschapsschilder uit Beez, bij Namen twee weken lang in de ‘Studio’ aan de Karmelietenstraat.
30.11.1929 | HET LAATSTE NIEUWS


2x een zicht op de Maas, een typisch onderwerp voor de werken van Eugène Collignon

De lange en virulente woordenwisseling die een heel jaar lang tussen kunstenaars en kunstcritici woedde, blijft ook nog opvallend in beeld als de vredige kersttijd eraan komt. Uiteraard is niemand een duimbreed van zijn standpunt geweken. En vrienden zijn ze nooit geworden.
Half december brengt de uitgeverij L.-J. Kryn een werkje uit van Charles Bernard. Het heet ‘Les Pompiers en délire’, en bundelt een aantal van de columns die C.B. het afgelopen jaar schreef om ‘zijn’ moderne kunst te verdedigen. De website van ‘L'Académie royale de langue et de littérature françaises de Belgique’ noemt het ‘een werk dat de essentie van de ruzie weergaf en hem de kans gaf zijn intuïtie en luciditeit te tonen rond de toekomst van de schilderkunst, meer bepaald het werk van Picasso, Braque en Chagall.’
Charles Bernard mag alleszins op de steun en de sympathie rekenen van een paar collega’s. ‘Le Passant’ (Louis Piérard) in ‘le Peuple’ en ‘Mestré’ in ‘la Meuse’.
21.12.1929 | LE PEUPLE

23.12.1929 | LA MEUSE

Op het schutblad van mijn exemplaar van ‘Les Pompiers en délire’, staat een handgeschreven opdracht van Charles Bernard voor André De Ridder: ‘on loue ton entière et parfaite confraternité’

De Antwerpenaar André De Ridder was hoogleraar in de economie, en enthousiast voorstander van alle vormen van modernisme. In het begin was het vooral de literatuur die hem interesseerde, maar gaandeweg werd hij promotor van moderne kunsten.
In september 1920 opent hij, samen met P.G. Van Hecke, het ’Atelier d’Art contemporain Sélection’ en organiseert een kubistische tentoonstelling waar o.a. Frits van den Berghe, Floris Jespers, en Jozef Peeters aan deelnemen.
In 1925 wijst hij in ‘Le Génie du Nord’ op het gevaar van het Franse neoclassicisme in de schilderkunst. Deze publicatie lag in de lijn van de ideeën van Bernard en gaf – net als de kwestie Mauclair – aanleiding tot flinke discussies. In 1929 publiceert hij ‘La Jeune peinture belge’, waarin hij nogmaals een vurig pleitbezorger blijkt voor het modernisme. Het is duidelijk dat beide mannen gelijklopende interesses hebben en elkaar vinden in hun strijdlust om het modernisme op het voorplan te zetten.

Post scriptum:
Charles Bernard wordt in 1934 verkozen tot lid van de ‘Académie royale de langue et de littérature françaises de Belgique’ en een jaar later werd hij voorzitter van de pas opgerichte ‘Union de la Presse artistique belge’. Hij overlijdt in 1961, 85 jaar oud.
Camille Mauclair publiceerde op latere leeftijd vooral non-fictie (reisverhalen en biografieën). Tijdens WO II was hij aanhanger van Pétain en het Vichy-regime. Hij werkte af en toe mee aan de pro-Duitse krant ‘Le Matin’ en publiceerde een aantal antisemitische artikels. In 1944 werd hij op de zwarte lijst geplaatst van collaborerende auteurs.




Comments